2.2 Korte vergelijking met de ondertekening in enkele werken van Lastmans leermeester Gerrit Pietersz.
Na deze beschrijving van de ondertekening in enkele vroege werken is het van belang kort in te gaan op mogelijke invloeden van Lastmans leermeester Gerrit Pietersz. op de manier van ondertekenen van de leerling.1 In de literatuur zijn overeenkomsten tussen tekeningen van Gerrit Pietersz. en de vroege Lastman al opgemerkt,2 maar voor de ondertekening is dit nog niet bezien. Seifert geeft aan dat het niet onwaarschijnlijk is dat Lastman al een eerste leerfase achter de rug had toen hij rond 1600 in het atelier van Gerrit Pietersz. kwam.3 In hoeverre een leerling de wijze van ondertekenen overnam van zijn leermeester werd al vaker besproken bij het bepalen van de verhouding tussen (vermeende) meesters en leerlingen.4 Om dit aspect voor Pieter Lastman te onderzoeken zijn binnen het project enkele werken van de leermeester met IRR gedocumenteerd. Voor een korte vergelijking lijkt Gerrit Pietersz.’ drieluik uit 1601 in Amsterdam (https://rkd.nl/technical/5018622) het meest relevant. In die tijd was Lastman namelijk vrijwel zeker in het atelier van Pietersz. aanwezig, aangezien Lastmans Italiaanse reis pas rond 1603/04 begon. Toch is dit drieluik minder geschikt, omdat het slechts een vrij summiere ondertekening toont,5 die zich met name in de achtergrondscènes bij de portretten op de zijluiken bevindt.6 Bovendien wijkt de lijnvoering in deze achtergrondscènes enigszins af van Pietersz.’ De prediking van Johannes de Doper (https://rkd.nl/technical/5018620) en zijn schutterstuk uit 1604 (https://rkd.nl/technical/5018623), waar de lijnen scherper zijn. Mogelijk heeft een medewerker van Gerrit Pietersz. meegewerkt aan de luiken van het drieluik in Amsterdam. Het zou verleidelijk zijn om hierin Pieter Lastman te zien, maar daarvoor is de ondertekening te summier.7

Afb. 30
Gerrit Pietersz. Sweelink,
De prediking van Johannes de Doper (Lucas 3:1-15), 1606 gedateerd,
Amsterdam, Amsterdam Musem, inv./cat.nr. SA 30748,
detail in IRR en VIS
Van de met IRR onderzochte werken laat zich de ondertekening van Pietersz. het beste analyseren en met die van Lastman vergelijken aan hand van De prediking van Johannes de Doper (https://rkd.nl/technical/5018620) uit het Amsterdam Museum, gedateerd 1606. Ervan uitgaande dat de stijl van Pietersz. gedurende de eerste jaren van Lastmans verblijf in Italië niet fundamenteel veranderde, lijkt dit geoorloofd. Op het paneel van Pietersz. is in de figurengroep op de voorgrond een redelijk uitgebreide ondertekening te zien die werd uitgevoerd in een droog materiaal.8 Voor de kleinere figuren in de achtergrond kon geen ondertekening worden gedetecteerd, evenmin als in de boompartijen links en rechts, of in de diepere achtergrond met de kleine gebouwtjes. De lijnvoering in de ondertekening oogt wat kriebelig en bibberend en doet enigszins mechanisch aan (afb. 30), maar bij de rok van de zittende vrouw met de mand rechts zijn de lijnen krachtiger (afb. 31). Daar, maar ook op andere plekken, komen meerdere keren getekende contourlijnen voor. Arceringen zijn amper aanwezig, het betreft vooral kleine partijtjes met zigzag-achtige verbonden lijnen, bijvoorbeeld in de hoofddeksels van de mannen rechts of in de onderkant van de rok van de vrouw met de mand. De ondertekening werd bij het uitwerken in verf niet slaafs nagevolgd en er komen veranderingen voor, zoals in de handen van de man links, in enkele gezichten, waaronder dat van Johannes de Doper, of bij het vaandel dat de man links van het midden draagt. Een compositorisch belangrijke wijziging valt op in de zittende rugfiguur (afb. 31), links achter de vrouw met de mand, die op zijn hand steunt. In de ondertekening was een knielende jongen bedacht, die meer van schuin opzij was gezien. Door hem zo te veranderen dat de schouder verder naar rechts is geplaatst, ontstond een V-vorm van waaruit het rechterbeen van Johannes oprijst.9
Een ander opmerkelijk aspect betreft het feit dat van een aantal figuren de blikrichting in de ondertekening niet duidelijk was en pas vorm kreeg in de schildering. De ogen zijn in een aantal gevallen met halfopen rondjes aangeduid.
Afgezien van de nerveuze lijnvoering komt een aantal basisprincipes overeen met de ondertekening bij Lastman. Om te beginnen heeft de figurencompositie de sterkste aandacht. Bijwerk zoals vegetatie ontbreekt vrijwel geheel in de ondertekening en de modellering van schaduw door middel van arceringen is minimaal. Verder komen bij het uitwerken in verf veranderingen voor. Deze zijn niet heel ingrijpend, afgezien van een wijziging die een accent geeft op een belangrijke figuur in de compositie. Dit laatste lijkt vergelijkbaar met de hierboven beschreven aanpassingen in de florale motieven op Lastmans Christus op de Olijfberg (afb. 25) of de verandering van het stilleven in De ontmoeting van Odysseus en Nausikaä van 1609 (afb. 29).10 Nog een overeenkomst tussen Pietersz. en Lastman betreft het feit dat ogen in de ondertekening met rondjes zijn voorbereid en hun blikrichting pas in verf krijgen. Hoewel de lijnvoering in de ondertekening van de ene kunstenaar niet met die van de andere valt te verwarren,11 ontkrachten de hier beschreven gemeenschappelijke aspecten de verhouding leermeester-leerling zeker niet en wijzen ze wellicht op overname door Lastman van bepaalde aspecten van Pietersz.’ manier van ondertekenen en componeren. Een andere mogelijke overeenkomst in de werkwijze van beide meesters zien we in de picturale lagen, en wel in de manier waarop Gerrit Pietersz. de sterke schaduw vormgaf in het middelste deel van de voorstelling. Daar bracht hij een soort glacis over de bestaande verflagen heen aan die zich ook op de IRR-montage aftekent. Dit toont parallellen met werken van Lastman, zoals die in De opstanding te Boedapest of David in de tempel in Braunschweig (afb. 13 en 18).12
Na deze korte vergelijking komt ter sprake welke ontwikkelingen in de ondertekening volgen op die in Lastmans vroegste schilderijen.

Afb. 31
Gerrit Pietersz. Sweelink,
De prediking van Johannes de Doper (Lucas 3:1-15), 1606 gedateerd,
Amsterdam, Amsterdam Musem, inv./cat.nr. SA 30748,
detail in IRR en VIS
Notes
1 Voor Gerrit Pietersz. zie onder andere Bauch 1938; Renckens 1972; Thierry de Bye Dólleman 1972; Van Thiel 1963; Van Thiel 1987; Seifert 2011, p. 23-27; Priem 2012b.
2 Seifert 2011, p. 24.
3 Seifert 2011, p. 24.
4 Onder meer Filedt Kok 1979, p. 40; Faries 1993; Wolters 2011, p. 30-34.
5 Een summiere ondertekening komt eveneens voor in Judith met het hoofd van Holofernes uit 1605 (https://rkd.nl/technical/5018876) (zie ook hieronder 2.4) en het Portret van Jan Pietersz. Sweelinck uit 1606 (IRR in documentatie Amsterdam Museum).
6 Opmerkelijk is de overeenkomst in de manier waarop het landschap is gearceerd met een tekening van Gerrit Pietersz., zie Van Thiel 1987, afb. 9, p. 362.
7 De manier waarop de ogen van de putti op de buitenluiken zijn geschilderd herinnert enigszins aan de vroege tekeningen van Lastman.
8 Net als op veel werken van Lastman is op dit werk van Gerrit Pietersz. een streaky imprimatura waar te nemen, zie hiervoor het Addendum.
9 Met dank aan Rik Klein Gotink voor deze observatie.
10 Zie hierboven.
11 De suggestie van Blankert (cat. AHM 1975/1979, cat.nr. 432) dat dit werk zulke sterk Lastman-achtige kenmerken zou hebben, dat de auteur veronderstelde dat Lastman toen al uit Italië terug zou zijn, is door Van Thiel 1987, p. 361 terecht ontkracht.
12 Zie ook hierboven en bij de beschrijvingen per schilderij, resp. nr. 8 en nr. 27.