Nr. 33 Jona en de walvis
1621, Düsseldorf, Museum Kunstpalast
In het kleine werk met Jona en de walvis was met IRR een uitvoerige ondertekening in de figuur van Jona zichtbaar te maken; in de walvis en andere beeldelementen daarentegen viel slechts een heel summiere opzet waar te nemen.
De ondertekening in Jona lijkt te zijn vervaardigd in twee fasen, getuige dunnere lijnen die voorkomen bij de torso, op het rechterbovenbeen, op de binnenkant van het linker bovenbeen en bij de kuit. Deze lijnen zijn hernomen met wat krachtiger lijnen. Het betreft de gebruikelijke vlotte ondertekening met soms zoekende lijnen die herhaaldelijk zijn getekend. Zelfs kleine details in de anatomie, zoals de ribben, de enkels of een tepel, zijn in krijt opgezet. Arcering voor de schaduwmodellering is uiterst summier; er komen slechts kleine arceringen voor bij de deuk aan de zijkant van de bil en op het rechterbovenbeen. Jona’s hoofd toont een sprankelende ondertekening met woest wapperend haar en een baard.
Tijdens het creatieve proces vonden legio aanpassingen plaats, maar vermeldenswaardig is dat hier in de fase van ondertekenen al een duidelijke wijziging werd aangebracht.1 Het gaat om de linkerarm van Jona die opnieuw werd getekend, iets lager dan de oorspronkelijke versie die wat schuiner omhoog liep. Toont de eerste opzet van de arm de voor Lastman gebruikelijke tekenwijze, de tweede oogt nogal houterig, met strakke, vrijwel rechte lijnen, een vormeloze onderarm en een merkwaardig spitse ringvinger.2 Waarschijnlijk tekende de kunstenaar alleen snel een aanduiding voor de nieuwe versie van de arm, zonder die anatomische correct uit te voeren.3 In verf toont de arm wel weer de typische Lastman-vorm met de wat knobbelige musculatuur, verkorte hand en gespreide vingers. Op de IRR-montage zijn voor de geschilderde arm, vooral aan de onderkant, vaag verfcontouren zichtbaar, die de onhandige tweede tekening lijken te corrigeren. De noodzaak om de arm te verplaatsen kan samenhangen met het aan de rechterkant verbreden van de staart van de walvis. Er is met IRR een overgang te zien in de staart, waarbij de lichtere strook rechts het verbrede gedeelte van de staart markeert, zoals nu in het geschilderd oppervlak voorkomt. In de vroegere versie van de arm zou de hand tegen deze verbrede staart aan komen. Mocht dit kloppen, dan zou het betekenen dat de arm tijdens het schilderproces werd gecorrigeerd. Daarbij kan een reeds aangebrachte verflaag het soepel tekenen van de nieuwe versie van de arm hebben gehinderd.
Ook verder zijn in de profeet nog veel verandering waar te nemen. Diens onderlichaam werd bij de heup en bilpartij versmald en het linker bovenbeen verschoof naar beneden. De tepel werd iets lager geschilderd. Deze wijzigingen lijken doorgevoerd om de draaiing van Jona’s lichaam aan te passen. Voorts werd de rond Jona gedrapeerde doek bij het kruis veranderd. De opzet in dunne lijnen lijkt aan te geven dat de doek niet onder maar over het rechter bovenbeen was gepland; dit werd evenwel al in de tweede ondertekenfase hernomen. Voor de oplossing met de draperie die meer over de buik heen liep is echter evenmin gekozen, en het lijkt erop dat de kunstenaar dit markeerde door de punt van de doek links van de geschilderde navel door te strepen met een soort Arbeitsschraffur.4 De strook stof tussen de benen van de profeet werd in verf ook nog verkleind. Het gezicht kreeg de uiteindelijk vorm eveneens pas in verf. In de ondertekening lijkt de geopende mond niet getekend en liep het haar over de mond heen, terwijl de omhoog kijkende blik pas ontstond door het aanbrengen van het oogwit in het geschilderd oppervlak over de zoals gebruikelijk als rondjes ondertekende ogen.
De ondertekening valt dus vooral waar te nemen in het lichaam van Jona.5 De walvis en de rotsen daarentegen werden slechts summier aangegeven. Eventueel zijn de lijnen bij de walvis minder goed zichtbaar door donkere verf opgezet in stugge penseelstreken die een goed onderscheid met de ondertekende lijnen moeilijk maken.6 Toch verklaart dit niet alles en de ondertekening in de walvis lijkt toch beperkt tot enkele essentiële plaatsingslijnen. In verf komen, behalve de al besproken verbreding van de staart, nog verschillende andere wijzigingen in de walvis voor. Van het uiteinde van de staart links is de punt verlengd, rechts heeft die een omhoog krullende vorm gekregen. Dit zou kunnen samenhangen met de wijzigingen in de figuur van Jona, de aangepaste staart van de walvis echoot namelijk als het ware de veranderde houding van Jona’s armen.

IRR

Pieter Lastman
Jona en de walvis (Jona 2:10), 1621 gedateerd
Düsseldorf, Museum Kunstpalast, inv./cat.nr. 193
Notes
1 Dit is niet uniek voor Lastman en bijvoorbeeld ook te zien in Nausikaä op De ontmoeting van Odysseus en Nausikaä, 1620 te München (nr. 29) of de grafplaat in De opwekking van Lazarus uit 1622 (nr. 34).
2 Eveneens heel spits is de duim van de linkerhand op de tekening Naakte jongeman, ten halven lijve uit het Rijksmuseum (http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.54364), net als de vingers van de rechterhand van de ouderling achter Suzanna op Suzanna belaagd door de ouderlingen (nr. 18), dit doet echter minder onnatuurlijk aan.
3 Dat een andere kunstenaar de eerdere variant van de arm corrigeerde lijkt geen heel logische verklaring voor de afwijkende vorm.
4 Voor het gebruik van Arbeitsschraffur zie Taubert 2003, p. 58, die wijst op het gebruik van arcering om bij meerdere zoekende lijnen de juiste aan te geven.
5 Het is mogelijk dat de noodzaak voor de uitgebreide ondertekening voor Jona mede samenhangt met het gebruik van een model, dat wellicht was geïnspireerd op klassieke beelden zoals de Laocoön. Voor invloed van antieke sculptuur op Lastman, zie Golahny 2008, p. 158. Wellicht zijn parellellen tussen de opstanding van de doden bij het Laatste Oordeel en het opgraven van antieke sculptuur zoals gesuggereerd door Stinebring (Stinebring 2022, p. 113 met verwijzing naar Barkan 1999) relevant. Een overeenkomst met Jona die door de walvis wordt uitgespuugd (in Boek Jona 2:7 staat geschreven: ‘Maar U trok mij levend uit de dood omhoog, o Heer mijn God’; het onderwerp is bovendien een prefiguratie van de opstanding van Christus) met het uit de aarde opgraven en weer in het zicht brengen van een belangrijke klassieke sculptuur is niet ondenkbaar. De ‘schreeuw’ van Laocoön en diens zonen trok na de opgraving van het beeld de aandacht (zie ook Loh 2011), Lastman heeft Jona’s mond in tweede instantie geopend weergegeven met zichtbare tanden, en wellicht valt hier eveneens een analogie met de klassieke beeldengroep aan te wijzen.
6 Vergelijk ook met De doop van de kamerling van 1620 (nr. 31).