Nr. 31 De doop van de kamerling
1620, München, Alte Pinakothek
De doop van de kamerling toont een ondertekening die vrij summier is en lang niet overal goed zichtbaar kan worden gemaakt. In het voor de compositie essentiële element van de man te paard rechts werd bijvoorbeeld geen ondertekening gedetecteerd. Daar waar wel krijt valt waar te nemen, betreft het veelal aanduidingen die beperkt blijven tot enkele plaatsingslijnen, zoals in de man links die de mantel van de kamerling draagt. Wat uitgebreider is de ondertekening in de groep met de doop, waar fysionomie en plooival werden aangeduid, soms met lijnen die meerdere keren werden getekend. Details zijn ook een enkele keer voorbereid, zoals het juweel op de tulband die de geknielde jongeling draagt, of de schuin over de borst lopende riem en de windsels in de tulband van de man met het zwaard rechts van Philippus. Hetzelfde geldt voor de man op de wagen, waar het oog met een voor Lastman typerend rondje is ondertekend en de stofknoop op de buik in krijt werd aangeduid. Het landschap en de vegetatie in de voorgrond tonen geen ondertekening. Arceringen zijn nergens aangetroffen. Mogelijk bemoeilijkt het gebruik van met een stugge penseel aangebrachte donkere verf de detectie van de opzet in krijt. Deze toetsen – heel goed te zien bijvoorbeeld bij de hals van het paard met de ruiter rechts, of boven de voet van de kamerling – kunnen de ondertekening namelijk in hun streperige voorkomen doen opgaan, waardoor die niet meer goed als zodanig valt te onderscheiden. Desondanks komt op voldoende plaatsen ondertekening voor om dit niet als enige oorzaak te zien voor de vrij minimale aanwezigheid ervan.
Tijdens het creatieve proces vond nog een uitgebreid scala aan wijzigingen plaats, ten opzichte van de ondertekening en in relatie tot reeds aangebrachte verflagen. Het betreft modificaties die ten dele zeer sterk ingrijpen in de compositie van deze voorstelling. Kleinere wijzigingen zien we onder andere in het juweel op de tulband in de armen van de jongeling vooraan, dat zich in verf verder naar links bevindt. De riem over de buik van de man met het zwaard rechts van Philippus zit in de ondertekening hoger dan in verf en in krijt loopt de riem onder de mantel door.1 Bovendien is de halsdoek in verf ronder geworden, zijn de windsels van de tulband aan de linkerkant niet volgens de ondertekening geschilderd en werden juweel en veer in verf toegevoegd. Sommige van deze aanpassingen hangen mogelijk samen met het gebruik van een model van Rubens waar Seifert op wees.2 Van de man op de wagen rechts wijzigde het hoofddeksel in verf: het heeft nu een v-vorm in plaats van een afgeronde bovenkant en ook is de muts aan de linkerkant verbreed.
Dat er echter ook veel ingrijpender veranderingen voorkomen, die tevens van invloed zijn op de compositie, blijkt uit de figuur wiens handen rusten op de schouders van de man met het zwaard. Zijn hoofddeksel, gelaat en houding werden sterk aangepast. Aanvankelijk droeg deze figuur een uitbundige verentooi met een band over het voorhoofd en flappen bij de oren en keek hij de beschouwer recht aan. De handen die in verf op de schouders van de man met het zwaard rusten, komen niet voor in de ondertekening. Door de geïntroduceerde veranderingen oogt de figuur nu rustiger en is er meer ruimte tussen hem en Philippus. Mede doordat hij de blik nu richt op het water en de rechterarm van Philippus, wordt het accent op de doop als centraal element van de voorstelling versterkt.
De keuze voor een duidelijker nadruk op de doop heeft waarschijnlijk ook een rol gespeeld bij een andere, nog veel radicalere aanpassing. Tussen de man links, die de mantel van de kamerling draagt, en Philippus is op de IRR-opname een ruiter te paard te zien. Man en paard waren niet alleen in de ondertekening voorbereid, maar ook al verregaand in verf uitgevoerd, zelfs zo ver dat de reflectie van het paard op het water waaruit het dier wil gaan drinken was geschilderd.3 Dit betekent dat pas in een laat stadium van het creatieve proces werd besloten om dit element aan het oog te onttrekken. Vanuit het overbrengen van de inhoud van het schilderij is dit een absoluut begrijpelijke ingreep. Door dit motief achterwege te laten, ligt het accent vooral op Philippus en diens rechterarm. De aangepaste waterloop, die nu duidelijk is verhoogd, mede door de toevoeging van het watervalletje, verkleint bovendien de afstand tussen de hand van Philippus en het voor de doop benodigde water. Met deze interventies wordt het onderwerp van het schilderij veel helderder overgebracht aan de beschouwer.
Aan de rechterkant van de compositie heeft de schilder tijdens het aanbrengen van de picturale lagen andere forse ingrepen doorgevoerd. Zo kreeg de wagen hogere zijkanten en veranderde de houding van het linkerbeen van de man op de wagen. Dit zal gerelateerd zijn aan een opmerkelijke ingreep bij de paarden. In het geschilderd oppervlak zijn namelijk twee dieren te zien – van de voorste het hele lijf, van de achterste alleen het hoofd –, terwijl met IRR daarachter nog twee of zelfs drie paardenhoofden zichtbaar worden.4 Mogelijk was er een vierspan gepland, maar gezien de erg krappe ruimte voor de wagen lijkt dat niet heel waarschijnlijk. De zoektocht naar de correcte oplossing voor deze partij gaat nog door. Iets lager dan de paarden bevindt zich in het geschilderd oppervlak een grote staande hond, vergelijkbaar met een aantal andere honden op schilderijen van Lastman.5 De IRR-montage laat zien dat links van deze hond nog een viervoeter ondertekend en (ten dele) geschilderd was. Het gaat om een hond van hetzelfde ras, die in dit geval de kop en blik gericht heeft op de kamerling in tegenstelling tot het nu in het oppervlak zichtbare dier dat de blik afwendt. Nu kijkt de hond naar de man te paard, waarop ook de knielende jongeling met de tulband van de kamerling zijn blik richt. Deze ruiter is op zijn beurt wel gefocust op de doop en dit lijkt een bewust spel om de aandacht op de centrale gebeurtenis te vestigen. Het paard en zijn berijder met opgetrokken been zijn een herneming van een vaker door Lastman afgebeeld motief, dat ook in een rood krijt tekening voorkomt en in de basis teruggaat op Adam Elsheimer.6 Er is in deze passage geen ondertekening gedetecteerd, wel zijn er forse penseelstreken zichtbaar die ten dele volledig afwijken van de geschilderde vormen. Wellicht was dit motief voor Lastman inmiddels zo vertrouwd dat hij kon afzien van een voorbereiding in krijt.

IRR

Pieter Lastman
De doop van de kamerling, 1620 gedateerd
München, Alte Pinakothek, inv./cat.nr. 10735
Notes
1 Vergelijk dit met de keten van David op David geeft Uria de brief uit 1611 te Detroit (nr. 10), die eveneens in de ondertekening onder de mantel doorliep, maar in verf niet.
2 Seifert 2011, p. 238, afb. 270.
3 Vergelijk dit motief met het paard, weliswaar zonder ruiter, in de achtergrond links van de Doop van de Kamerling in de Fondation Custodia (nr. 30), waar het paard zich net als op dit schilderij voorover buigt als om te gaan drinken en de reflectie van het dier in het water zichtbaar is.
4 Misschien was er nog een paardenhoofd geschilderd tussen het achterste trekdier en het paard met de ruiter rechts ervan. Er lijken een neus en oor te ontwaren, maar dit is niet helemaal overtuigend.
5 Zie bij David geeft Uria de brief, Leiden Collection 1619 (nr. 28).